This article will appear in English in the forthcoming electronic periodical _Forum Geometricorum_.
E U C L I D E S TIJDSCHRIFT VOOR DE DIDACTIEK DER EXACTE VAKKEN ONDER LEIDING VAN Dr H. STREEFKERK, P. WIJDENES, Dr H. A. GRIBNAU VOOR WIMECOS EN J. WILLEMSE VOOR LIWENAGEL. 25e JAARGANG 1949/50 [p. 144] [O. BOTTEMA]: XXVI. HET VRAAGSTUK VAN MALFATTI. Bij deze welbekende opgave wordt de constructie gevraagd van drie cirkels C'_1, C'_2 en C'_3 die elkaar twee aan twee raken en waarbij C'_1 raakt aan de zijden A_1A_2 en A_1A_3 van een gegeven driehoek A_1A_2A_3, terwijl C'_2 raakt aan A_2A_3 en A_2A_1 en C_'3 aan A_3A_1 en A_3A_2. Het vraagstuk werd gesteld door Malfatti in 1803 en door hem opgelost met behulp van een algebraische analyse. Zeer bekend is de buitengewoon elegante meetkundige oplossing, die Steiner in 1826 zonder bewijs mededeelde en die men, veelal met de door Hart in 1857 gegeven bewijsvoering in verschillende leerboeken vindt. Steiner heeft ook uitbredingen van de opgave aangegeven en de oplossing ervan medegedeeld; de eerste is die waarbij de gegeven rechten A_2A_3, A_3A_1 en A_1A_2 vervangen worden door cirkels; verdere generalisaties betrefen de figuur van drie cirkels op een bol en van drie kegelsneden op een kwadratisch oppervlak. In de negentiende eeuw hebben een groot aantal wis- kundigen zich met het probleem bezig gehoudem, o.a. Cayley (1852), Schellbach (die in 1853 een zeer fraaie goniometrische oplossing bekend maakte) en Clebsch (die in 1857 de oplossing van Schellbach uitbreidde tot drie kegelsneden op een kwa- dratisch oppervlak en daarbij gebruik maakte van elliptische functies). Laat men bij het oorspronkelijke vraagstuk van Mal- fatti ook aangeschreven en elkaar inwendig rakende cirkels toe, dan zijn er in 't geheel 32 (re"le) oplossingen, die men b.v. alle vindt aangegeven bij Pampuch (1904). De genoemde generali- saties hebben zelfs, zoals uit het onderzoek van Clebsch blijkt, 64 oplossingen. De literatuur over het probleem is dusdanig omvangrijk en bovendien zo verspreid, dat het vrijwel ondoenlijk is haar geheel te raadplegen. Voor zover wij hebben kunnen negaan, heeft echter het hier volgende speciale geval van de generalisatie van Steiner niet de aandacht getrokken. Het is aantrekkelijk door de eenvoud der uitkomst en door de mogelijkheid van een bepaalde stereome- trische interpretatie. Het vraagstuk van Malfatti - Steiner luidt dus als volgt: gegeven zijn drie cirkels C_1,C_2, en C_3. Gevraagd worden drie cirkels C'_1,C'_2, en C'_3 zodal C'_1 raakt aan C_2, C_3, C'_2, C'_3 de cirkel C'_2 [p. 145] aan C_3, C_1, C'_3, C'_1 en C'_3 aan C_1, C_2, C'_1 en C'_2. Wij kiezen nu het bijzondere geval, waarbij ook de gegeven cirkels C_1, C_2, C_3 elkaar twee aan twee raken. Natuurlijk kan deze opgave volgens de algemene methode van Steiner opgelost worden. Wij kiezen een andere weg, waarbij de eenvoud van het probleem onmiddellijk blijkt. Voert men nl. een inversie uit met het raakpunt van C_2 en C_3 tot centrum, dan gaan deze cirkels over in twee evenwijdige rechten l-2 en l_3 en C_1 in een cirkel K, die aan beide raakt (fig. 1). Voor deze figuur is de con- structie der gevraagde cirkels K_i uiterst eenvoudig. Is 4r de afstand van l_2 en l_3 dan zijn de stralen van K_2 en K_3 gelijk aan r, die van K_1 gelijk aan 2r, terwijl de afstand van de middelpunten van K en K_1 gelijk aan 4rsqrt(2). En blijkbaar heeft het vraagstuk steeds twee (ree"le) oplossingen. Ons doel is de berekening van de stralen R'_1, R'_2 en R'_3 van C'_1. C'_2 en C'_3 als de stralen R_1, R_2 en R_3 van de gegeven cirkels C_1, l_2 ____________________________________________ K_2 K ----------------------- K_1 K_3 l_3 ____________________________________________ C_2 en C_3 (en daarmede dus de figuur van deze cirkels) gegeven zijn. Daartoe onderwerpen wij de figuur 1 aan een willekeurige inversie. Zij O het centrum en kiezen wij een rechthoekig assen- stelsel met O tot oorsprong en zo dat de X-as evenwijdig is met l_2 en l_3; voor de macht van inversie kunnen wij zonder bezwaar de eenheid nemen. De inversie wordt den voorgesteld door z y z' = ----------, y' = ----------- x^2 + y^2 x^2 + y^2 en hieruit blijkt zonder moeite, dat de cirkel met middelpunt (x_0, y_0) en de straal rho overgaat in een cirkel, waarvan de straal gelijk is aan | rho | | --------------------------- |. Heeft het middelpunt van K de | (x_0)^2 + (y_0)^2 - (rho)^2 | coo"rdinaten a, b, dan zijn die van K_1 = (a + 4rsqrt(2)), b. Hieruit volgt | 2r | | 2r | R_1 = |---------------- |, R'_1 = | ---------------------------- | |a^2 + b^2 - 4r^2 | | (a+4rsqrt(2))^2 + b^2 - 4r^2 | [p. 146] De rechten l_2 en l_3 gaan door de inversie over in cirkels, waarvan de stralen zijn. 1 1 R_2 = ---------, R_3 = ---------- 2|b - 2r| 2|b + 2r| Wij zullen nu eerst veronderstellen, dat O tussen l_1 en l_2 gekozen wordt en buiten K. De cirkels C_1, C_2 en C_3 raken elkaar dan twee aan twee uitwendig. Men heeft b - 2r < 0, b + 2r > 0, a^2 + b^2 > 4r^2 dus 1 1 2r R_2 = ---------, R_2 = ----------, R_1 = ---------------- 2(2r - b) 2(2r + b) a^2 + b^2 - 4r^2 waaruit volgt 1 1 1 1 1 1 1 a = +- --- sqrt(------ + -------- + -------), b = --- (---- - -----), 2 R_2R_3 R_3R_1 R_1R_2 4 R_3 R_2 1 1 1 r = --- (---- + ----) zodat men voor e'e'n der oplossingen heeft: 8 R_3 R_2 1 1 2 2 1 1 1 ---- = ----- + ----- + ---- + 2sqrt(2) (------- + ------- + -------) R'_1 R_1 R_2 R_3 R_2R_3 R_3R_1 R_1R_2 Evenzo heeft men 1 2 1 2 1 1 1 (1) ---- = ----- + ----- + ---- + 2sqrt(2) (------- + ------- + -------) R'_2 R_1 R_2 R_3 R_2R_3 R_3R_1 R_1R_2 1 2 2 1 1 1 1 ---- = ----- + ----- + ---- + 2sqrt(2) (------- + ------- + -------) R'_3 R_1 R_2 R_3 R_2R_3 R_3R_1 R_1R_2 terwijl de tweede oplossing wordt gevonden door in de rechterleden de wortelvorm door het tegengestelde te vervangen en daarna de modulus van het rechterlid te nemen. Terwijl de eerste oplossing bestaat uit drie cirkels, die elkaar twee aan twee uitwendig raken, zijn voor de tweede verschillende omstandigheden mogelijk: zij be- staat uit drie elkaar uitwendig rakende cirkels of uit drie cirkels, waarvan er twee elkaar uitwendig raken, terwijl de derde de beide andere inwendig raakt. Van de juistheid van deze opmerking over- tuigt men zich het beste door het punt O resp. te kiezen buiten elk der cirkels K_1, K_2 en K_3, dan wel binnen een van deze. Neemt men O up de omtrek van een dezer cirkels, dan wel in het raakpunt van twee dezer cirkels, dan komen in de oplossing e'e'n, resp. twee rechte lijnen voor. Neemt men tenslotte O buiten de door l_2 en l_3 begrensde strook, dan wel binnen K, dan onstaat het geval waarbij in de figuur der gegeven cirkels twee inwendige en e'e'n uitwendige raking voorkomen. [p. 147] Is C_1 de cirkel, welke C_2, C_3 inwendig raakt, dan moet men in de oplossing (1) de grootheid R_1 door - R_1 vervangen en hetzelfde gelbt voor de tweede oplossing. Beide oplossingen bestaan nu uit cirkels, die elkaar twee aan twee uitwending raken. Men kan overigens (1) en de overseenkomstige uitdrukking, waarin de wortelvorm tegengesteld is genomen, als de algemene oplossing voor elk geval opvatten, indien men afspreekt ook negatieve waarden voor een straal toe te laten en af te spreken, dat twee uitwndig rakende cirkels stralen van het zelfde teken, inwendig rakende zulke van verschillend teken bezitten. Er zijn twee cirkels, welkde de drie gegeven cirkels raken. Ook dit blijkt onmiddellijk uit fig. 1. In deze figuur zijn de stralen dezer cirkels beide 2r, de coo"rdinaten van hun middelpunten a +- 4r. Na inversie vindt men voor de stralen dezer "ingeschreven" cirkels van de figuur C_1, C_2, C_3: 1 1 1 1 1 1 rho_1,2 = ---- + ----- + ----- +- 2sqrt(------- + ------- + -------) .....(2) R_1 R_2 R_3 R_2R_3 R_3R_1 R_1R_2 uitdrukkingen, die grote analogie vertonen met (1); men vondt ze reeds bij Steiner (Werke I, pg. 61 - 63, met een verhelderende aantekening van Weierstrasz, pg. 524). Terwijl rho_1 altijd positief is, kan 1/rho_2 groter dan, gelijk aan, of kleiner dan nul zijn. Een der cirkels raakt de gegeven cirkels alle uitwendig, de andere raakt hen alle uitwendig of alle inwendig (of is in het overgangsgeval een rechte). Ook deze eigenschappen leest men gemakkelijk uit fig. 1 af. Steiner bewijst (2) door een rechtstreekse berekening met behulp van de hoogtelijnformule voor een driehoek. Uit (1) en (2) kan men een groot aantal relaties tussen de stralen R_i der gegeven cirkels, de stralen R'_i der cirkels van Malfatti en de stralen rho_i der raakcirkels afleiden; wij noemen slechts 1 1 1 1 1 1 ----- + ----- = ----- + ----- = ----- + ----- R_1 R'_1 R_2 R'_2 R_3 R'_3 Over de formules (1) willen wij nog enkele opmerkingen maken. Heeft men bij de figuur S der gegeven cirkels C_1C_2C_3 een der beide stellen S' van cirkels C'_1,C'_2,C'_3 van Malfatti gevonden, dan kan men op S' de constructie herhalen; e'e'n van de beide stellen cirkels van Malfatti , die bij S' behoren, is blijkbaar S. Voortgaande ont- staat een zich in twee richtingen uitstrekkende keten van cirkel- tripels met de eigenschap, dat van twee opvolgende schakels elk een Malfatti-figuur is van de andere. Door iteratie van de formule (1) kan men de stralen van het n-de [p. 148] drietal indrukken in de stralen van de cirkels, waarvan men is uitgegaan. Past men (1) toe op 1/R'_i, dan krijgt men, de negatieve wortel kiezend, 1/R_i terug. Voor het nieuwe stel ontstaat er 1 17 16 16 1 1 1 ---- = ----- + ----- + ---- + 20sqrt(2) (------- + ------- + -------) en cycl. R"_1 R_1 R_2 R_3 R_2R_3 R_3R_1 R_1R_2 terwijl voor de volgende schakels gevonden wordt 1 161 162 162 1 1 1 ----- = ----- + ----- + ---- + 198sqrt(2) (------- + ------- + -------) R(3)_1 R_1 R_2 R_3 R_2R_3 R_3R_1 R_1R_2 1 1601 1600 1600 1 1 1 ----- = ----- + ----- + ---- + 1960sqrt(2) (------- + ------- + -------) R(4)_1 R_1 R_2 R_3 R_2R_3 R_3R_1 R_1R_2 Stelt men 1 a_2p + 1 a_2p a_2p 1 1 1 ------- = --------- + ----- + ---- + b_2psqrt(2) (------ + ------ + ------) R(2p)_1 R_1 R_2 R_3 R_2R_3 R_3R_1 R_1R_2 1 a_2p+1 + 1 a_2p+1 + 2 a_2p+1 + 2 -------- = ------------ + ----------- + ----------- + R(2p+1)_1 R_1 R_2 R_3 1 1 1 + b_2p+1sqrt(2) (------- + ------ + ------) R_2R_3 R_3R_1 R_1R_2 dan vindt men: a_(2p+1) = 10a_(2p) - a_(2p-1), a_(2p) = 10a_(2p-1) - a_(2p-2) + 16, b_k = 10b_(k-1) - b_(k-2) uit welke recurrente bettrekkingen men de stralen der tripels be- rekenen kan. De figuur van drie elkaar twee aan twee rakende cirkels C_1C_2C_3 vormt met een stel Malfatti-cirkels C'_1C'_2C'_3 een configuratie van 6 cirkels, waarvan elke vier der overige raakt. Beeldt men de cirkels van het vlak af op de punten van een driedimensionale projectieve ruimte, waarbij de puntcirkels met de punten van een kwadratisch oppervlak W [=Omega] corresponderen, dan komt met de com- figuratie een octaeder overeen, waarvan de ribben aan W raken. De constructie, die aan de orde was, komt dus neer op de volgende stereometrische opgave: om een kwadratisch oppervlak W (b.v. om een bol) een octaeder te construeren, welks ribben aan W raken en waarvan de hoekpunten van een zijvlak gegeven zijn. Dit probleem blijkt dus twee oplossingen te hebben. En met de bovengenoemde keten correspondeert een keten van driehoeken, alle omgeschreven om W en met de eigenschap, dat twee opvolgende driehoeken over- staande zijvlakken zijn van een omgeschreven octaeder. [p. 149] Uit de boven afgeleide betrekkingen tussen de stralen der cirkels blijkt, dat deze als men in de ene richting van de keten gaat steeds kleiner, en dus in de andere richting steeds groter worden, een omstandigheid, die ook uit de figuur blijkt. In de ene richting gaande zal dus het cirkeltripel verschrompelen tot een enkel punt. Met de vraag hoe dit punt ten opzichte van de drie oorsponkelijke cirkels gelegen is, moge deze bescheiden bijdrage tot de kennis van het merkwaardige probleem van Malfatti worden besloten.